Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 16 april 2013, nr. 12/00031, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 afgegeven Verklaring Arbeidsrelatie (VAR).
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep betrof de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) die aan belanghebbende was afgegeven voor het jaar 2010. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen.
De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 15 juli 2013 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Aangezien het griffierecht niet tijdig was voldaan, heeft de griffier op 13 augustus 2013 een tweede brief gestuurd om belanghebbende de gelegenheid te geven te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid. Na adresverificatie is de brief opnieuw verzonden, maar belanghebbende heeft niet gereageerd.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.