In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 27 maart 2013. Het betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2008 en 2009. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, samen met de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 1 november 2013.