ECLI:NL:HR:2013:1092

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
13/01705
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslagen en navorderingsaanslagen door [X1] B.V. en [X2]

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X1] B.V. en [X2] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een aantal naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting die aan [X1] B.V. zijn opgelegd over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005. Daarnaast is er een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd aan [X2] voor het jaar 2005. De belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Gerechtshof, die op 21 februari 2013 werd gewezen, beroep in cassatie ingesteld en verschillende klachten ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en vastgesteld dat klachten die na afloop van de termijn voor het indienen van een beroepschrift in cassatie zijn ingediend, niet in behandeling worden genomen. Dit betekent dat de klachten die door de belanghebbende bij de conclusie van repliek zijn aangevoerd, buiten beschouwing zijn gelaten. De overige klachten zijn door de Hoge Raad als niet voldoende gegrond beoordeeld, en de Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Ten slotte heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

1 november 2013
nr. 13/01705
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X1] B.V.en
[X2]te
[Z](hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 21 februari 2013, nrs. 11/00568, 11/00569, 11/00570, 11/00571, 11/00572 en 11//00574, op de hoger beroepen van belanghebbenden tegen uitspraken van de Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 10/812, AWB 10/1355, AWB 10/1552, AWB 10/1707, AWB 10/1915 en AWB 10/2796) betreffende de aan [X1] B.V. over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boeteschikkingen, de aan [X1] B.V. over de jaren 2004, 2005 en 2006 opgelegde navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting en de daarbij voor het jaar 2006 gegeven boetebeschikking, alsmede de aan [X2] voor het jaar 2005 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
Op klachten, aan de Hoge Raad ter kennis gebracht na afloop van de termijn voor het indienen van een beroepschrift in cassatie - of, indien voor het motiveren van een beroepschrift op de voet van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht een termijn is gesteld: na afloop van die termijn - slaat de Hoge Raad geen acht. De door belanghebbende eerst bij de conclusie van repliek in cassatie aangevoerde klachten blijven derhalve buiten behandeling.
2.2.
De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2013.