In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een geschil over een besluit dat is genomen op basis van het Rechtspositiereglement van de RDW. De Centrale Raad van Beroep had op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij het hoger beroep van de belanghebbende werd behandeld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht.
De Hoge Raad overweegt dat, volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad alleen kennisneemt van beroepen in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald. In deze zaak is er geen wettelijke bepaling die het mogelijk maakt om beroep in cassatie in te stellen tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in een geschil dat betrekking heeft op het Rechtspositiereglement. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak, 25 oktober 2013, en is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.