ECLI:NL:CRVB:2013:1062
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- B.J. van de Griend
- H.D. Stout
- Rechtspraak.nl
Ontslag op andere gronden bij verstoorde werkverhouding tussen appellant en RDW
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van appellant tegen zijn ontslag door de RDW ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 1989 in dienst was bij de RDW, had te maken met een verstoorde werkrelatie met zijn leidinggevenden, die zich sinds 2004 had ontwikkeld door verschillende incidenten en conflicten. De RDW stelde dat er geen uitzicht meer was op een vruchtbare samenwerking en dat het ontslag op andere gronden gerechtvaardigd was. Appellant had herhaaldelijk zijn ongenoegen geuit over de leiding en de gang van zaken binnen de organisatie, wat leidde tot een vertrouwensbreuk.
De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de RDW op basis van artikel 142 van het Rechtspositiereglement RDW bevoegd was om appellant eervol te ontslaan. De Raad bevestigde dat het ontstaan van de verstoorde verhouding niet in overwegende mate aan de RDW te wijten was, maar dat de houding van appellant ook een rol speelde. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de RDW niet verplicht was om een extra vergoeding toe te kennen bij het ontslag. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van beide partijen in overweging namen. De Raad concludeerde dat de feiten en omstandigheden voldoende basis boden voor het ontslag en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.