Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 5 april 2013, nr. BK-12/00023, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een daarbij gegeven boetebeschikking. De naheffingsaanslag is opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boete, heeft de Inspecteur deze handhaafd. De Rechtbank te Haarlem heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en zowel de naheffingsaanslag als de boete verminderd.
Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de boete heeft vernietigd en de boete verder heeft verminderd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam op 6 januari 2012 vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage voor verdere behandeling.
Het Gerechtshof heeft het hoger beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de boetebeschikking vernietigd. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende opnieuw beroep in cassatie ingesteld, waarbij verschillende middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard.