Uitspraak
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 3 februari 2012, nr. 11/00423, betreffende een aan
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de motorijtuigenbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd over de periode van 28 juli 2009 tot en met 9 maart 2010. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. De Rechtbank te Breda heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft verminderd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij twee middelen zijn voorgesteld. De belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze slagen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (11/04730). Gelet op deze overwegingen kon de uitspraak van het Hof niet in stand blijven en heeft de Hoge Raad de zaak zelf afgedaan.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag, en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door vice-president J.A.C.A. Overgaauw en de raadsheren D.G. van Vliet, E.N. Punt, R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.