ECLI:NL:HR:2012:BY2803
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest Gerechtshof te 's-Gravenhage in strafzaak
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 6 april 2011, met nummer 22/003463-10. De verdachte, geboren in 1983, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.C. van der Want, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad, onder leiding van vice-president W.A.M. van Schendel, heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest op 11 december 2012 het beroep verworpen. Dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, en de waarnemend griffier J. Hart. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van het Gerechtshof en onderstreept de rol van de Hoge Raad als hoogste rechtscollege in Nederland, dat de uiteindelijke toetsing van rechtsvragen uitvoert. De zaak illustreert de procedurele aspecten van het cassatieproces en de strikte eisen die aan cassatiemiddelen worden gesteld.