ECLI:NL:HR:2012:BX8547

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00636
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Hof om hersteluitspraak te gelasten in belastingzaken

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 maart 2011, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een daarbij opgelegde boete. De naheffingsaanslag en de boete waren eerder door de Inspecteur gehandhaafd, maar de Rechtbank te Breda had deze uitspraken vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, maar gaf de griffier de opdracht om een afschrift van de uitspraak aan de Rechtbank te sturen voor het doen van een hersteluitspraak. Belanghebbende stelde beroep in cassatie in, maar verzuimde de gronden van het beroep aan te voeren. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet de bevoegdheid had om de Rechtbank te gelasten een hersteluitspraak te doen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor het gedeelte waarin het Hof de griffier opdroeg om een afschrift van de uitspraak aan de Rechtbank te sturen. De Hoge Raad gelastte dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht vergoedt en veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de grenzen van de bevoegdheid van het Hof in belastingzaken en de noodzaak om de procesregels te volgen.

Uitspraak

28 september 2012
Nr. 11/00636
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 maart 2011, nr. 09/00471, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. 08/1468) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag alsmede de boete verminderd. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en bepaald dat de griffier een afschrift van de uitspraak aan de Rechtbank stuurt voor het doen van een hersteluitspraak. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Daarbij heeft hij verzuimd de gronden van het beroep aan te voeren. De hem door de griffier van de Hoge Raad geboden gelegenheid dat verzuim te herstellen, is onbenut gebleven.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De Staatssecretaris heeft aangevoerd dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep niet-ontvankelijk is, omdat niet is voldaan aan het in artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb gestelde vereiste dat het beroepschrift de gronden van het beroep bevat, terwijl de indiener van het beroepschrift de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen.
Artikel 6:6 Awb geeft de rechter de bevoegdheid in zulk een geval het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit laat onverlet dat de Hoge Raad de uitspraak waarvan beroep zal kunnen vernietigen op een hem ambtshalve aanwezig geoordeelde grond.
Gelet op het hierna in 4 overwogene zal in het onderhavige geval niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven.
4. Ambtshalve beoordeling van 's Hofs uitspraak
4.1. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, maar geoordeeld dat de Rechtbank in het dictum van haar uitspraak een kennelijke misslag heeft begaan door de in geschil zijnde naheffingsaanslag te verminderen tot € 31.039, dat het partijen na kennisneming van rechtsoverweging 2.10 van de uitspraak van de Rechtbank aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat het in het dictum vermelde bedrag van de naheffingsaanslag op een misslag berustte en dat in plaats daarvan de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 35.791, zijnde - kort gezegd - voormeld bedrag van € 31.039, vermeerderd met de in de naheffingsaanslag begrepen en niet in geschil zijnde correcties ten bedrage van in totaal € 4752. Om die reden heeft het Hof de Rechtbank opgedragen om met overeenkomstige toepassing van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een hersteluitspraak te doen ter verbetering van het dictum in de uitspraak van de Rechtbank.
4.2. Anders dan het Hof heeft aangenomen, heeft het niet de bevoegdheid de Rechtbank op te dragen een hersteluitspraak te doen. Het Hof had, het hoger beroep van belanghebbende ongegrond bevindend, moeten volstaan met de bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.3. Gelet op het hiervoor in 4.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4.4. Opmerking verdient nog het volgende. Zoals het Hof in onderdeel 3.3 van zijn uitspraak heeft vastgesteld, heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd. Het Hof kon dus ook niet, zonder buiten de grenzen van het geschil in hoger beroep te treden, de naar zijn oordeel door de Rechtbank ten gunste van belanghebbende begane misslag zelf herstellen.
5. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof doch uitsluitend voor zover daarbij is bepaald dat de griffier de uitspraak van het Hof in afschrift aan de Rechtbank stuurt voor het doen van een hersteluitspraak,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 437 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, C.H.W.M. Sterk, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2012.