ECLI:NL:HR:2012:BX8076
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 21 maart 2011 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behandeld. De betrokkene, geboren in 1968 en wonende te [woonplaats], heeft het beroep ingesteld. De advocaat van de betrokkene, mr. V.C. van der Velde, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft op 30 oktober 2012 uitspraak gedaan in deze zaak. De beoordeling van het middel heeft geleid tot de conclusie dat het middel niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart. De uitspraak is gedaan op 30 oktober 2012.