ECLI:NL:HR:2012:BX0914

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03864
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn in belastinggeschillen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juli 2011, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De belanghebbende had in 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd gekregen, waartegen hij bezwaar had gemaakt. De Inspecteur had de aanslag en de beschikking inzake heffingsrente verminderd, maar de Rechtbank te Breda had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur vernietigd. Hierna had het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de aanslag verder verminderd.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat het beroep gegrond is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover het de vergoeding van immateriële schade betreft en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft beoordeeld of de lange duur van de bezwaarfase een schadevergoeding rechtvaardigt. Belanghebbende had zich beklaagd over de lange tijd die verstreken was voordat de Inspecteur uitspraak deed op zijn bezwaarschrift, en had in zijn hogerberoepschrift verwezen naar een wetsvoorstel over schadevergoeding wegens termijnoverschrijding.

De Hoge Raad concludeert dat het Hof mogelijk niet heeft onderkend dat belanghebbende aanspraak maakte op vergoeding van immateriële schade, en dat het oordeel van het Hof in strijd is met eerdere jurisprudentie. De overige klachten van belanghebbende leiden niet tot cassatie. De Hoge Raad gelast dat de Staat het griffierecht van € 112 vergoedt aan belanghebbende. Dit arrest is gewezen door de raadsheren in een openbare zitting op 13 juli 2012.

Uitspraak

13 juli 2012
nr. 11/03864
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juli 2011, nr. 10/00503, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 08/2296) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd en de beschikking inzake heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verder verminderd en de beschikking inzake heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De eerste klacht houdt in dat het Hof niet had mogen volstaan met het oordeel dat de lange duur van de bezwaarfase niet kan leiden tot vermindering of vernietiging van de aanslag, maar dat het Hof had moeten beoordelen of deze lange duur een schadevergoeding rechtvaardigt.
3.2. Belanghebbende heeft zich zowel in beroep als in hoger beroep beklaagd over de lange tijd (circa dertig maanden) die is verstreken voordat de Inspecteur uitspraak heeft gedaan op zijn bezwaarschrift. In zijn hogerberoepschrift heeft belanghebbende in verband daarmee verwezen naar het voorontwerp voor een wetsvoorstel "Aanvulling Algemene wet bestuursrecht met bepalingen over schadevergoeding wegens termijnoverschrijding door bestuur en rechter". In het licht daarvan kan deze klacht bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat belanghebbende daarmee een beroep doet op overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase en verzoekt om vergoeding van daardoor geleden immateriële schade.
3.3. Indien het hiervoor in 3.1 omschreven oordeel van het Hof berust op de veronderstelling dat belanghebbende geen aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van immateriële schade is het gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen onbegrijpelijk. Indien het Hof wel zodanige aanspraak heeft onderkend berust dit oordeel op een rechtsopvatting die zich niet verdraagt met het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/05112, LJN BO5080, BNB 2011/233. De klacht is mitsdien gegrond.
3.4. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de redelijke termijn in de bezwaarfase is overschreden, en voor beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, dan een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover het de vergoeding van immateriële schade betreft,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2012.