ECLI:NL:HR:2012:BW9799
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- Th. Groeneveld
- Rechtspraak.nl
Ongelijke behandeling van pensioenen en lijfrenten in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 november 2011, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006. De Inspecteur had de aftrek van lijfrentepremies niet toegestaan, omdat deze de in artikel 3.127 van de Wet IB 2001 genoemde jaarruimte en reserveringsruimte overschreed. Belanghebbende stelde dat deze beperking een schending van het gelijkheidsbeginsel opleverde, omdat ondernemers minder fiscaal gefaciliteerd worden dan werknemers bij het opbouwen van een oudedagsvoorziening.
De Hoge Raad oordeelde dat de verschillen in behandeling tussen werknemers en ondernemers niet van redelijke grond ontbloot zijn, en dat er geen sprake is van discriminatie in de zin van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM. De klachten van belanghebbende werden verworpen, en de Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en er werden geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.W.C. Feteris, R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2012.