ECLI:NL:HR:2012:BW5614

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02123
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigening en waardebepaling van onteigende gronden in het kader van de aanleg van infrastructuur

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en andere eisers tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht van 2 maart 2011. De zaak betreft de onteigening van gronden ten behoeve van de aanleg van een rotonde en de provinciale weg N217. De rechtbank had de waarde van de onteigende gronden vastgesteld op € 6,25 per m², gebaseerd op de bestemming 'verkeersdoeleinden' en het agrarisch gebruik. Bouwfonds c.s. betoogden dat een redelijk handelend koper bereid zou zijn een hogere waarde te betalen, rekening houdend met mogelijke toekomstige ontwikkelingen. De rechtbank verwierp dit betoog, omdat de huidige bestemming niet kon worden genegeerd.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de huidige verkeersbestemming niet kan worden weggenomen bij de waardebepaling. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie en stelt dat als de bestemming is bepaald door een bestaand plan, deze invloed buiten beschouwing moet blijven bij de waardebepaling. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens wordt de Provincie Zuid-Holland veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Bouwfonds c.s. zijn begroot op € 867,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

28 september 2012
Eerste Kamer
11/02123
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. BOUWFONDS ONTWIKKELING B.V. (rechtsopvolgster van [A] B.V.),
gevestigd te Bergambacht,
2. de stichting STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE LANDBOUW,
gevestigd te Zoetermeer,
3. ROTIJ GRONDONTWIKKELING WEST B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk,
t e g e n
De publiekrechtelijke rechtspersoon DE PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Bouwfonds c.s. en de Provincie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak 75048/HA ZA 08-2244 van de rechtbank Dordrecht van 2 juli 2008 en 2 maart 2011. Het vonnis van 2 maart 2011 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Bouwfonds c.s. hebben tegen het vonnis van 2 maart 2011 beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Provincie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Provincie toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Bij brief van 25 mei 2012 heeft mr. J.F. de Groot, advocaat te Amsterdam, namens Bouwfonds c.s. op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Onteigend is op de voet van art. 72a Ow ten behoeve van de aanleg van een rotonde op de kruising Kwakscheweg-Stougjesdijk alsmede van de aanleg van de provinciale weg N217 vanaf de kruising Kwakscheweg-Stougjesdijk tot aan de gedeeltelijk te reconstrueren rotonde Jan van der Heijdenstraat (omleiding Stougjesdijk), met bijkomende werken, in de gemeente Binnenmaas en Oud-Beijerland. Op de datum van de inschrijving van het vonnis van vervroegde onteigening (19 november 2008) golden volgens het in 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Omleiding N217 Stougjesdijk", voor de onteigende gronden, in totaal 1.97.70 ha, de bestemmingen "verkeersdoeleinden" en "natuur". Zij waren toen in gebruik voor agrarische doeleinden.
3.2 De rechtbank heeft aan de onteigende gronden, in overeenstemming met de primaire waardering van de deskundigen, een waarde van € 6,25 per m², totaal € 123.562,50, toegekend. De deskundigen baseerden die waardering op de bestemming "verkeersdoeleinden" en het agrarisch gebruik van het onteigende. Het betoog van [A] c.s. (dat erop neerkomt) dat een redelijk handelend koper die geen rekening zou houden met plannen voor de aanleg van het werk waarvoor onteigend wordt, bereid zou zijn een hogere dan de agrarische gebruikswaarde voor het onteigende te betalen in verband met een mogelijke toekomstige ontwikkeling van het gebied waarvan het onteigende deel uitmaakt die zou kunnen uitmonden in een meer rendabele bestemming, en dat daarom een hogere waarde als "verwachtingswaarde" behoort te worden vergoed, is door de rechtbank verworpen.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen, kort gezegd, dat het onteigende al een bestemming "verkeersdoeleinden" had en ook blijft houden na de onteigening en dat, als al sprake zou zijn van een wijziging van de bestemming in een rendabeler bestemming, dat in een dermate ver verwijderde toekomst zal zijn dat een redelijk handelend koper daaraan op dit moment geen betekenis zal hechten (rov. 2.7). Ook de visie van de deskundigen die aan het onteigende een hogere (verwachtings-)waarde, te weten gemiddeld € 15,-- per m², toekenden voor het geval dat de rechtbank bij de waardering de verkeersbestemming van het onteigende wegdenkt, brengt de rechtbank niet tot een hogere waardering, omdat zij het verweer van de Provincie onderschrijft dat het niet is toegestaan om de huidige verkeersbestemming weg te denken (rov. 2.9).
3.3 Het middel betoogt onder 1, onder meer, dat het oordeel van de rechtbank dat het niet is toegestaan om de huidige verkeersbestemming weg te denken, onjuist is, en verwijst in dat kader naar het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2010, LJN BL1634, NJ 2010/631. De klacht is gegrond. Indien de in een bestemmingsplan aan het onteigende gegeven bestemming bepaald is door een ten tijde van de vaststelling van dat plan al bestaand (concreet) plan voor de aanleg van een mede op het onteigende aan te leggen werk teneinde daarmee de juridisch-planologische onderbouwing en regeling te geven die de beoogde aanleg van dat werk mogelijk zal maken, moet dat bestemmingsplan in zoverre worden aangemerkt als behorende tot de in art. 40c, aanhef en onder 3°, Ow bedoelde plannen zodat de invloed daarvan buiten beschouwing moet blijven bij de bepaling van de werkelijke waarde van het onteigende.
De rechtbank had derhalve behoren te onderzoeken of het in 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Omleiding N217 Stougjesdijk" valt aan te merken als behorende tot de plannen (als in art. 40c, aanhef en onder 3°, Ow bedoeld) voor de aanleg van de, mede op de onteigende gronden geprojecteerde, provinciale weg N217 en had daarvan behoren te laten afhangen of bij de waardebepaling van de onteigende gronden de invloed van de bestemming "verkeersdoeleinden" al of niet behoort te worden geëlimineerd.
3.4 In het verlengde van het voorgaande slagen ook de op onderdeel 1 voortbouwende klachten van de onderdelen 2a, 2b en 2d, gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat aan het onteigende geen verwachtingswaarde toekomt omdat (rov. 2.7) het onteigende al een bestemming "verkeersdoeleinden" had en na de onteigening ook blijft houden en omdat (rov. 2.9) het niet is toegestaan om die verkeersbestemming weg te denken. Immers aan dat oordeel ontvalt de grondslag indien het hiervoor in 3.3 bedoelde onderzoek tot de conclusie leidt dat bij de waardebepaling van het onteigende de invloed van de bestemming "verkeersdoeleinden" behoort te worden geëlimineerd.
3.5 De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 2 maart 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de Provincie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Bouwfonds c.s. begroot op € 867,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter, de vice president F.B. Bakels en de raadsheren J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 28 september 2012.