ECLI:NL:HR:2012:BW5518

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/00511
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie bij langdurige vertraging van luchtvaartmaatschappijen en de geldigheid van het Sturgeon-arrest

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 15 juni 2012, staat de vraag centraal of passagiers recht hebben op compensatie bij langdurige vertraging van vluchten, zoals vastgelegd in de Verordening (EG) Nr. 261/2004. De eiser, Transavia Airlines C.V., heeft cassatie ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter te Haarlem, dat op 28 december 2011 was gewezen. De zaak is van belang omdat het de geldigheid van het Sturgeon-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) betreft, dat op 19 november 2009 werd uitgesproken. Dit arrest heeft implicaties voor de rechten van luchtreizigers bij vertragingen en annuleringen van vluchten.

De Hoge Raad heeft in deze procedure de conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas in overweging genomen, die adviseerde het beroep van Transavia te verwerpen. De zaak is zowel schriftelijk als mondeling toegelicht door verschillende advocaten van Transavia. De Hoge Raad heeft echter besloten de uitspraak aan te houden in afwachting van een nieuwe uitspraak van het HvJEU, die op korte termijn werd verwacht. Dit besluit is genomen omdat er bijzondere omstandigheden waren die een spoedige uitspraak bemoeilijkten.

De Hoge Raad heeft de stukken in handen gesteld van de Procureur-Generaal voor het nemen van een aanvullende conclusie, nadat het HvJEU uitspraak heeft gedaan. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar gemaakt op 15 juni 2012, waarbij de vice-president en de raadsheren betrokken waren. De zaak benadrukt de complexiteit van het Europese recht en de noodzaak voor duidelijke richtlijnen omtrent de rechten van passagiers in de luchtvaartsector.

Uitspraak

15 juni 2012
Eerste Kamer
12/00511
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
TRANSAVIA AIRLINES C.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerder 2],
beiden wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Transavia en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak 499556/CV Expl 11-2268 van de kantonrechter te Haarlem van 12 oktober 2011 en 28 december 2011.
Het vonnis van de kantonrechter van 28 december 2011 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de kantonrechter van 28 december 2011 heeft Transavia beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor Transavia zowel schriftelijk als mondeling toegelicht door mr. F.E. Vermeulen, mr. B.F.L.M. Schim, advocaten te Amsterdam, en mr. R.L.S.M. Pessers, advocaat te Rotterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
Namens Transavia hebben mr. Vermeulen, mr. Schim en mr. Pessers voornoemd, bij brief van 25 mei 2012 op die conclusie gereageerd.
3. De verdere behandeling van het geding in cassatie
3.1 In deze zaak is op de voet van art. 17 lid 1 van het Rolreglement van de civiele kamer de schriftelijke toelichting opgenomen in de cassatiedagvaarding. Vervolgens is door Transavia verzocht de zaak te mogen bepleiten, en voorts te beslissen dat de termijn voor het pleidooi op grond van daartoe aangevoerde bijzondere omstandigheden die tot spoed nopen, zal worden verkort. De Hoge Raad heeft dit verzoek toegewezen, waarna de zaak is bepleit op 23 maart, en de Procureur-Generaal met spoed heeft geconcludeerd op 11 mei 2012. Ingevolge art. 17 lid 1 van het Rolreglement dient de Hoge Raad thans zo spoedig mogelijk uitspraak te doen. Inmiddels is echter gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de Hoge Raad aanleiding ziet hiervan af te wijken.
3.2 Het gaat in deze zaak over het recht op compensatie bij langdurige vertraging op grond van art. 6 en 7 van de Verordening (EG) Nr. 261/2004 inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De zaak spitst zich erop toe, kort gezegd, of het arrest van het HvJEU 19 november 2009, gevoegde zaken C-402/07 en C-432/07, Jur. 2009, p. I-10923, NJ 2010/137 (het Sturgeon-arrest) nog steeds het geldende recht weergeeft.
Op 15 mei 2012 heeft de Advocaat-Generaal van het HvJEU geconcludeerd in de gevoegde zaken C-581/10 en C-629/10, waarin in de kern dezelfde vraag aan de orde is. Uit ambtshalve door de Hoge Raad ingewonnen inlichtingen is gebleken dat in deze zaken op korte termijn uitspraak is te verwachten.
3.3 Op grond van deze bijzondere omstandigheden ziet de Hoge Raad aanleiding zijn uitspraak aan te houden totdat het HvJEU uitspraak heeft gedaan.
3.4 De stukken worden opnieuw in handen gesteld van de Procureur-Generaal voor het nemen van een aanvullende conclusie nadat het HvJEU uitspraak heeft gedaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
stelt de stukken in handen van de Procureur-Generaal voor het nemen van een aanvullende conclusie.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, F.B. Bakels, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 15 juni 2012.