ECLI:NL:HR:2012:BV6989

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02135
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake bekendheid verdachte met voorwaardelijke veroordeling

In deze zaak gaat het om een tussenarrest van de Hoge Raad der Nederlanden, gewezen op 20 maart 2012, in het kader van een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1971 en wonende te Amsterdam, had een voorwaardelijke veroordeling die hij betwistte. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van deze voorwaardelijke veroordeling. De Advocaat-Generaal, Jörg, heeft inlichtingen ingewonnen en een stuk aan het dossier toegevoegd, waarover de verdediging zich schriftelijk diende uit te laten voordat er een beslissing op het cassatieberoep zou worden genomen.

Het Gerechtshof had eerder geoordeeld dat de verdachte op de hoogte was van de zitting van 23 augustus 2007, en dat de mededeling van de uitspraak niet persoonlijk aan de verdachte hoefde te worden uitgereikt. De Hoge Raad oordeelde dat de verdediging in de gelegenheid moest worden gesteld om kennis te nemen van de nieuwe informatie die door de Advocaat-Generaal was verstrekt. De zaak werd verwezen naar de rolzitting van 10 april 2012, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden.

De Hoge Raad benadrukte het belang van de rechtsbescherming van de verdachte en de noodzaak om ervoor te zorgen dat de verdediging adequaat kan reageren op nieuwe informatie die van invloed kan zijn op het cassatieberoep. Dit arrest illustreert de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

20 maart 2012
Strafkamer
nr. S 10/02135
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 mei 2010, nummer 23/004639-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de door het Hof gelaste tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf op de grond dat de verdachte niet bekend was met deze voorwaardelijke veroordeling.
2.2. Het bestreden arrest houdt wat betreft de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf het volgende in:
"Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer
15-660287-06 overweegt het hof (ambtshalve) allereerst als volgt.
Uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 april 2010 blijkt dat het verstekvonnis van 23 augustus 2007 twee weken na de uitspraak, namelijk op 7 september 2007, onherroepelijk is geworden. Voorts blijkt uit de stukken dat op de mededeling uitspraak staat vermeld dat deze is verzonden naar het detentieadres, Havenstraat 6 te Amsterdam, van de verdachte, waar hij, blijkens zijn mededelingen ter terechtzitting in hoger beroep, op dat moment de
ISD-maatregel uitzat. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte medegedeeld dat hij op voornoemd detentieadres een aantal keren stukken van de rechtbank Haarlem heeft ontvangen.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte op de hoogte was van de zitting van 23 augustus 2007, zodat op grond van het bepaalde in artikel 366a, tweede lid, in samenhang met artikel 366, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de mededeling uitspraak niet aan de verdachte in persoon hoefde te worden uitgereikt.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter te Haarlem van 23 augustus 2007, parketnummer 15-660287-06, van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden dient te worden gelast. Er is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die hieraan in de weg staan. Bovendien is de ernst van de thans bewezen verklaarde feiten zodanig en is er in het geval van de verdachte sprake van zodanige recidive dat matiging evenmin in de rede ligt."
2.3. De Advocaat-Generaal heeft inlichtingen ingewonnen. Dit heeft geleid tot de toezending van een stuk waarvan een fotokopie aan dit arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal heeft dit stuk toegevoegd aan het dossier. De verdediging behoort in de gelegenheid te worden gesteld hiervan kennis te nemen en zich daarover - binnen twee weken na de uitspraak van dit arrest - schriftelijk uit te laten voordat op het cassatieberoep wordt beslist. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 10 april 2012;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 maart 2012.