ECLI:NL:HR:2012:BV5548

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02135
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling hoofdverblijfplaats van een kind in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats van een kind. De moeder, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen de eindbeschikking van het gerechtshof te Arnhem, die op 8 februari 2011 was gegeven. De vader, verweerder in cassatie, was niet verschenen in de procedure. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Almelo en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de moeder en vader in een geschil verwikkeld waren over de hoofdverblijfplaats van hun kind. De Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder voor zover het beroep gericht was tegen de beschikking van de rechtbank Almelo van 29 juni 2010, en verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de middelen waren aangevoerd niet tot cassatie konden leiden. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig om nadere motivering te geven, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep van de moeder, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven.

Uitspraak

30 maart 2012
Eerste Kamer
11/02135
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
t e g e n
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de vader.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaken 108481/FA RK 10-50 en 96088/FA RK 08-1004 van de rechtbank Almelo van 29 juni 2010;
b. de beschikkingen in de zaak 200.072.615 van het gerechtshof te Arnhem van 12 oktober 2010 (tussenbeschikking) en 8 februari 2011 (eindbeschikking).
De eindbeschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de eindbeschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de moeder in haar cassatieberoep voor zover gericht tegen de beschikking van de rechtbank Almelo van 29 juni 2010 en verwerping voor het overige.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 maart 2012.