ECLI:NL:HR:2012:BV3155

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02897
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van de erfgenamen van A tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake belastingaanslagen en schadevergoeding

In deze zaak hebben de erfgenamen van A (hierna: de verzoekers) een cassatieberoep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Financiën. Dit beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 13 mei 2011, waarin belastingaanslagen in de inkomstenbelasting en bijbehorende boetebeschikkingen aan de erflater waren opgelegd. De Staatssecretaris heeft het beroep in cassatie ingetrokken, maar de verzoekers hebben de Hoge Raad verzocht om de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten van de cassatieprocedure en om schadevergoeding te verlenen wegens overschrijding van de redelijke termijn.

De Hoge Raad heeft de verzoekers in de gelegenheid gesteld om hun zaak toe te lichten, waarbij zij werden bijgestaan door mrs. G.J.M.E. de Bont en P. de Haas, advocaten te Amsterdam. De Hoge Raad heeft de inhoud van het procesdossier en de door partijen verstrekte gegevens in overweging genomen. De Hoge Raad oordeelde dat er termen aanwezig waren om te beslissen over de proceskosten die de erflater redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de cassatieprocedure. Hierbij werd opgemerkt dat de zaak met nummer 11/02896 samenhangt met de onderhavige zaak.

Wat betreft het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Hoge Raad dit verzoek afgewezen. De redelijke termijn was sinds de indiening van het beroep in cassatie op 28 juni 2011 niet overschreden. Ook het verzoek om schadevergoeding wegens niet-toekenning door het Hof werd afgewezen, omdat een dergelijke klacht niet in behandeling kan worden genomen in een procedure die uitsluitend gericht is op kostenveroordeling.

In de beslissing heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Dit arrest is uitgesproken op 10 februari 2012 door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in aanwezigheid van waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.

Uitspraak

10 februari 2012
nr. 11/02897
Arrest
gewezen op het na te melden verzoek van
de erfgenamen van [A], (hierna: de erflater) gewoond hebbende te
[Z](hierna: de verzoekers).

1.Verzoek

De Staatssecretaris van Financiën heeft het beroep in cassatie, gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 13 mei 2011, nrs. BK‑10/00722, BK-10/00723 en BK-10/00724, betreffende aan de erflater opgelegde belastingaanslagen in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen, ingetrokken. De verzoekers hebben de Hoge Raad verzocht de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep in cassatie en de Staatssecretaris en/of de Minister van Veiligheid en Justitie te gelasten tot het vergoeden van (im)materiële schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De verzoekers hebben de zaak doen toelichten door mrs. G.J.M.E. de Bont en P. de Haas, advocaten te Amsterdam.

2.Beoordeling van het verzoek

De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier en de gegevens die door partijen op dit punt zijn verstrekt, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die de erflater in verband met de behandeling van het beroep in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 11/02896 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Voor zover het verzoek strekt tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie, moet het worden afgewezen, reeds omdat de redelijke termijn sedert de indiening van het beroep in cassatie op 28 juni 2011 niet is overschreden (vgl. HR 7 mei 2010, nr. 09/00274, LJN BM3288, BNB 2010/246, en HR 13 mei 2011, nr. 10/01831, LJN BQ4260, BNB 2011/209). Voor zover het verzoek moet worden opgevat als een klacht over de niet-toekenning van een schadevergoeding door het Hof wegens overschrijding van de redelijke termijn, komt het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking reeds omdat er voor behandeling van een dergelijke klacht tegen de uitspraak van het Hof geen plaats is in een procedure als de onderhavige, die uitsluitend gericht is op een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 29f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de erflater, vastgesteld op de helft van € 1748, derhalve € 874, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2012.