ECLI:NL:HR:2012:BU7625
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1967, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarbij een gevangenisstraf van negen maanden was opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat van de verdachte, mr. S.C. van Paridon, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf en tot vermindering daarvan, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 RO, waaruit bleek dat de middelen geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, aangezien er meer dan twee jaren waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Als gevolg van deze overschrijding heeft de Hoge Raad de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf verminderd van negen maanden naar acht maanden en drie weken, met vier maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. De uitspraak werd gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.