ECLI:NL:HR:2012:BU4871
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de afdracht van uniforme WAO-premie en de bevoegdheid van de Rechtbank
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X B.V. en de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de afdracht van de uniforme WAO-premie over december 2008, zoals geregeld in artikel 37 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de afdracht, maar dit bezwaar werd door de Inspecteur afgewezen. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor zover het zich tegen andere besluiten richtte. Hierop volgde hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank gedeeltelijk vernietigde en de Rechtbank onbevoegd verklaarde tot kennisname van het beroep in zoverre.
Zowel de belanghebbende als de Staatssecretaris hebben cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep van de belanghebbende en tot gegrondverklaring van het beroep van de Staatssecretaris. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad verklaarde beide beroepen in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, maar enkel voor zover het Hof de Rechtbank onbevoegd had verklaard. Tevens gelastte de Hoge Raad dat de Staat de belanghebbende het griffierecht vergoedt en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van de belanghebbende.
De Hoge Raad benadrukte dat het beroep van de belanghebbende niet gericht was op de vernietiging van de besluiten als zodanig, maar enkel op de afdracht van de WAO-premie. Dit leidde tot de conclusie dat de Rechtbank had moeten volstaan met de ongegrondverklaring van het beroep tegen de afdracht. De overige klachten van de belanghebbende konden niet tot cassatie leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.