ECLI:NL:HR:2012:BU4202
Hoge Raad
Vernietiging van de hoogte van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1975 en wonende te [woonplaats], had een bedrag van € 8.000,- opgelegd gekregen. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage. De Advocaat-Generaal Hofstee concludeerde tot verwerping van het beroep, maar de Hoge Raad oordeelde anders. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad verlaagde het te betalen bedrag naar € 7.200,-.
De Hoge Raad beoordeelde de middelen van cassatie. Het eerste middel werd verworpen, omdat het niet tot cassatie kon leiden en geen nadere motivering behoefde. Het tweede middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd gegrond bevonden. De Hoge Raad constateerde dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden en dat er meer dan twee jaren waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM was overschreden, wat resulteerde in de vermindering van de betalingsverplichting.
De Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak en besloot tot de vermindering van het bedrag. Het arrest werd uitgesproken op 17 januari 2012 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.