ECLI:NL:HR:2012:BT8928
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen ongegrondverklaring klaagschrift teruggave inbeslaggenomen geldbedrag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van klaagster tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De klaagster had op 26 mei 2010 een klaagschrift ingediend, strekkende tot teruggave van een onder haar inbeslaggenomen geldbedrag van € 215.000,-. De Rechtbank had het beklag op 7 september 2010 ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het beslag op de bankrekeningen van klaagster was gelegd op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat het belang van de strafvordering zich verzette tegen opheffing van het beslag, omdat er een kans bestond dat de strafrechter later zou overgaan tot verbeurdverklaring van het geldbedrag.
Tijdens de cassatieprocedure werd duidelijk dat de klaagster op 30 november 2010 door de Rechtbank te 's-Gravenhage in staat van faillissement was verklaard. Dit leidde tot de vraag of de klaagster nog belang had bij haar cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat, in het geval van faillissement van de beslagene, een op grond van artikel 94a Sv gelegd conservatoir beslag vervalt. Dit betekende dat de klaagster geen belang had bij het cassatieberoep tegen de ongegrondverklaring van het beklag, en dat zij in het beroep niet kon worden ontvangen.
De Hoge Raad verklaarde de klaagster dan ook niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep. Deze beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.