ECLI:NL:HR:2012:BT8928

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04213 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen ongegrondverklaring klaagschrift teruggave inbeslaggenomen geldbedrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van klaagster tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De klaagster had op 26 mei 2010 een klaagschrift ingediend, strekkende tot teruggave van een onder haar inbeslaggenomen geldbedrag van € 215.000,-. De Rechtbank had het beklag op 7 september 2010 ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het beslag op de bankrekeningen van klaagster was gelegd op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat het belang van de strafvordering zich verzette tegen opheffing van het beslag, omdat er een kans bestond dat de strafrechter later zou overgaan tot verbeurdverklaring van het geldbedrag.

Tijdens de cassatieprocedure werd duidelijk dat de klaagster op 30 november 2010 door de Rechtbank te 's-Gravenhage in staat van faillissement was verklaard. Dit leidde tot de vraag of de klaagster nog belang had bij haar cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat, in het geval van faillissement van de beslagene, een op grond van artikel 94a Sv gelegd conservatoir beslag vervalt. Dit betekende dat de klaagster geen belang had bij het cassatieberoep tegen de ongegrondverklaring van het beklag, en dat zij in het beroep niet kon worden ontvangen.

De Hoge Raad verklaarde de klaagster dan ook niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep. Deze beslissing werd genomen door de vice-president en twee raadsheren, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

10 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/04213 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 7 september 2010, nummer RK 10/1952, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad (1) de klaagster niet-ontvankelijk zal verklaren in haar cassatieberoep voor zover dat zich richt tegen de door de Rechtbank gegeven beslissing met betrekking tot het op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag, en (2) de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover die betrekking heeft op het op de voet van art. 94 Sv gelegde beslag en in zoverre zal beslissen tot terug- of verwijzing.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. De klaagster heeft op 26 mei 2010 een klaagschrift alsbedoeld in art. 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van een onder de klaagster inbeslaggenomen geldbedrag van € 215.000,-. De Rechtbank heeft het beklag bij beschikking van 7 september 2010 ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
"Beoordeling van het klaagschrift.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
Vast staat dat op 6 oktober 2009 beslag is gelegd op twee bankrekeningen van klaagster. Op 7 oktober 2009 bedroeg het saldo op nummer [001] € 21.611,44 en op nummer [002] € 376.382,14. Klaagster heeft op 27 november 2009 een klaagschrift ingediend strekkende tot teruggave van deze geldbedragen aan klaagster. Bij beschikking van 16 februari 2010 heeft de rechtbank het beklag gegrond verklaard voor wat betreft het saldo op de rekeningen van klaagster dat een bedrag van € 215.000,- te boven gaat en de teruggave van het excedent gelast aan klaagster.
Niet aannemelijk is geworden dat voortduring van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid of het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Echter, gelet op de stand van het strafrechtelijk onderzoek en de mededeling van de officier van justitie ter zitting dat op korte termijn tot vervolging van klagers zal worden overgegaan, acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk, dat de strafrechter, later oordelend, ten aanzien van het geldbedrag van € 215.000,- over zal gaan tot het toepassen van de straf van verbeurdverklaring of de maatregel van ontneming van onrechtmatig verkregen voordeel. Het belang van de strafvordering verzet zich derhalve tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard."
2.2. Op 18 april 2011 is bij de Hoge Raad ingekomen een brief van [betrokkene 1], namens mr. W.J.B. van Nielen, advocaat te 's-Gravenhage, inhoudende, zakelijk weergegeven, dat de klaagster bij vonnis van 30 november 2010 door de Rechtbank te 's-Gravenhage in staat van faillissement is verklaard, met benoeming van mr. Van Nielen tot curator. Een afschrift van voormeld vonnis bevindt zich bij de stukken waarvan de Hoge Raad kennis neemt.
2.3. Uit de stukken van het geding blijkt het volgende. Bij brief van 27 januari 2010 van de Officier van Justitie aan de advocaat van de klaagster is medegedeeld, zakelijk weergegeven, dat het beslag op de onderhavige bankrekeningen van de klaagster was gelegd op de voet van art. 94 Sv en dat dit beslag, zodra alle formaliteiten zijn afgerond, zal worden omgezet in een conservatoir beslag op de voet van art. 94a Sv. De schriftelijke aantekeningen van de Officier van Justitie ten behoeve van de behandeling van het klaagschrift door de raadkamer van de Rechtbank houden onder meer in dat de bedoelde omzetting heeft plaatsgevonden. Door of namens de klaagster is omtrent de status van dit beslag geen andere informatie verschaft, ook niet in cassatie. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het beslag op de bankrekeningen van de klaagster thans uitsluitend is gelegd op de voet van art. 94a Sv.
2.4. In het geval van faillissement van de beslagene vervalt een op de voet van art. 94a Sv gelegd conservatoir beslag (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM4095). Dit brengt mee dat de klaagster geen belang heeft bij cassatieberoep tegen de ongegrondverklaring van het beklag strekkende tot teruggave van het inbeslaggenomene. De klaagster kan in het beroep dan ook niet worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Russche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2012.