ECLI:NL:HR:2012:BT7108
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 22 juli 2009 was gewezen. De verdachte, geboren in 1976, had beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De advocaat van de verdachte, mr. A.M. Seebregts, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die is verminderd tot vijftien maanden. De overige middelen konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Dit heeft geleid tot de vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zeventien maanden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad beslist dat, nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden en er geen andere gronden zijn voor vernietiging, de uitspraak als volgt moet worden beslist. De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J.W. Ilsink en J. de Hullu, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.