ECLI:NL:HR:2011:BU8918

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03882
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 20 augustus 2010, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank werd behandeld. De Rechtbank had in een eerdere uitspraak van 9 maart 2010 het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang. Belanghebbende had verzet aangetekend, en de Rechtbank verklaarde dit verzet gegrond, waarbij de Ontvanger werd gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden en de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 161.

In cassatie klaagt belanghebbende dat de Rechtbank geen vergoeding heeft toegekend voor het verschijnen ter zitting van de gemachtigde. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank in haar proceskostenveroordeling geen rekening heeft gehouden met het verschijnen ter zitting, wat in strijd is met de geldende regelgeving. De Hoge Raad stelt vast dat de proceskostenvergoeding voor het verschijnen ter zitting moet worden vastgesteld op € 437, in plaats van het door de Rechtbank gehanteerde bedrag van € 322 per punt.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft de beslissing omtrent de proceskosten, en veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het verzet bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is gewezen op 23 december 2011.

Uitspraak

23 december 2011
nr. 10/03882
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 20 augustus 2010, nr. AWB 09/3898, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende kosten van vervolging.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is ter zake van de betekening van een dwangbevel tot betaling van een hem opgelegde aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2003 door de Ontvanger bij beschikking een bedrag aan kosten in rekening gebracht. Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem tegen deze beschikking gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank te Haarlem.
Bij nadien gegeven uitspraak op bezwaar is de Ontvanger alsnog volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van belanghebbende.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 9 maart 2010 (nr. AWB 09/3898) het door belanghebbende ingestelde beroep wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet gegrond verklaard, de Ontvanger gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden en de Ontvanger veroordeeld in de kosten in verband met het verzet tot een bedrag van € 161. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het verzetschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van de Rechtbank van 9 maart 2010 op de grond dat de Rechtbank heeft verzuimd de Ontvanger te gelasten het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. Op dit verzet is de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van de Rechtbank gehoord. De Rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, de Ontvanger op de voet van artikel 8:74, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht veroordeeld aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 te vergoeden, en de Ontvanger tevens op de voet van 8:75, lid 1, van die wet veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De Rechtbank heeft de proceskostenvergoeding ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op 0,5 (verzetschrift) maal 1 (wegingsfactor) maal € 322 = € 161.
3.2. In cassatie klaagt belanghebbende er onder meer over dat de Rechtbank in de proceskostenveroordeling geen vergoeding heeft begrepen voor het verschijnen ter zitting van de gemachtigde.
3.3. Aan het verschijnen ter zitting in de verzetprocedure wordt in de bijlage bij het in 3.1 genoemde besluit 0,5 punt toegekend. Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt niet dat de Rechtbank rekening heeft gehouden met het verschijnen ter zitting van de gemachtigde. De klacht slaagt derhalve in zoverre.
3.4. Verder klaagt belanghebbende erover dat de Rechtbank bij de berekening van de proceskostenvergoeding een bedrag van € 322 per punt heeft gehanteerd. Ook deze klacht is gegrond. Ingevolge het Besluit van 4 september 2009, Stb. 375 (hierna: het Besluit), bedraagt de waarde per punt met ingang van 1 oktober 2009 € 437. Volgens artikel II van het Besluit blijft het oude recht van toepassing ten aanzien van bezwaar of beroep dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit is ingesteld. Uit de afzonderlijke vermelding van bezwaar en beroep in deze overgangsbepaling moet worden afgeleid dat de daarin voorziene eerbiedigende werking beperkt is tot de fase waarin het geding zich op 1 oktober 2009 bevond. Dat heeft dan ook te gelden voor de fase van het verzet, ook al wordt dat rechtsmiddel in artikel II van het Besluit niet met zoveel woorden genoemd. Nu het verzet in de onderhavige zaak is gedaan na de inwerkingtreding van het Besluit, dient voor de kosten van dit verzet te worden uitgegaan van een bedrag van € 437 per punt.
3.5. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven voor zover het de vergoeding van proceskosten betreft. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
De uitspraak van de Rechtbank en de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval toekenning van een vergoeding voor het verschijnen ter zitting achterwege zou kunnen blijven. De door de Ontvanger aan belanghebbende te vergoeden proceskosten in het verzet worden daarom gesteld op 1 (verzetschrift en verschijnen zitting) maal 1 (wegingsfactor) maal € 437 = € 437.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de proceskosten,
veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het verzet bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 437 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.W.M. Tijnagel als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2011.