ECLI:NL:HR:2011:BU8262

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00937
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overschrijding beroepstermijn bij aangetekende post zonder poststempel

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die op 17 januari 2011 het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak had ongegrond verklaard. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. Na bezwaar tegen de aanslag had de Inspecteur de aanslag verminderd, maar belanghebbende stelde beroep in bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de beroepstermijn, waarna belanghebbende verzet aantekende. De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie gegrond is, omdat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroepschrift te laat was ingediend. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank te Haarlem voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende. De Hoge Raad benadrukt dat de bewijslast voor tijdige terpostbezorging op de afzender rust en dat in het geval van een frankeermachine zonder poststempel, het beroepschrift als tijdig ter post bezorgd kan worden aangenomen als het op de eerste of tweede werkdag na het verstrijken van de termijn is ontvangen.

Uitspraak

Nr. 11/00937
16 december 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 17 januari 2011, nr. AWB 10/2577, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 augustus 2010, nr. AWB 10/2577, wegens overschrijding van de beroepstermijn het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Met dagtekening 7 april 2010 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. De beroepstermijn is aangevangen op 8 april 2010 en zes weken nadien, dus op (woensdag) 19 mei 2010, geëindigd.
3.1.2. Het beroepschrift van belanghebbende is gedagtekend 17 mei 2010, gefrankeerd met een frankeermachine en niet-aangetekend per post verzonden. Het beroepschrift is op 21 mei 2010 bij de Rechtbank ingekomen.
3.1.3. De enveloppe waarin het beroepschrift door de Rechtbank is ontvangen bevat een opdruk van de frankeermachine met datum 17 mei 2010, maar geen poststempel.
3.2. Het beroepschrift is gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene ontvangen na afloop van de beroepstermijn, maar minder dan een week na het einde van die termijn.
3.3. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terpostbezorging van het beroepschrift voor het verstrijken van de beroepstermijn heeft plaatsgevonden.
3.4. Naar aanleiding van de daartegen gerichte klachten moet het volgende worden vooropgesteld.
3.5.1. De Rechtbank is er terecht van uitgegaan dat in geval van verzending van een bezwaar- of beroepschrift per post de bewijslast ten aanzien van tijdige terpostbezorging op de afzender rust.
3.5.2. Indien geen (leesbaar) poststempel op de enveloppe is geplaatst, moet worden aangenomen dat het bezwaar- of beroepschrift tijdig ter post is bezorgd indien het op de eerste of tweede werkdag na het einde van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij het tegendeel komt vast te staan (vgl. HR 14 oktober 2011, nr. 11/01261, LJN BT7470, V-N 2011/52.5).
3.6. Het hiervoor in 3.5.2 overwogene is eveneens van toepassing in een geval als het onderhavige, waarin de enveloppe alleen een door een frankeermachine geplaatste datum bevat, die is gelegen voor het einde van de beroepstermijn.
3.7. Het voorafgaande leidt ertoe dat de klachten slagen. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet kan niet in stand blijven. Terugwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
wijst het geding terug naar de Rechtbank te Haarlem ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112,
en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2011.