ECLI:NL:HR:2011:BU3786

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04576
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opleggen tijdelijk contactverbod in het kader van omgangsregeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek tot het opleggen van een tijdelijk contactverbod, zoals bedoeld in artikel 1:253a lid 2, onder a, van het Burgerlijk Wetboek. De zaak betreft een geschil tussen de vader en de moeder over de omgangsregeling met betrekking tot hun kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. Z.B. Gyömörei, heeft cassatie ingesteld tegen eerdere beschikkingen van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op hun beurt de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage bevestigden. De moeder, bijgestaan door advocaat mr. J. van Duijvendijk-Brand, heeft verzocht het cassatieberoep van de vader te verwerpen.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de relevante feiten en eerdere beslissingen in de zaak, waaronder de beschikking van de rechtbank van 19 oktober 2007 en de beschikkingen van het hof van 25 februari 2009 en 21 juli 2010. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de vader in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep van de vader, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheren F.B. Bakels, W.D.H. Asser, C.E. Drion en J.C. van Oven, waarbij Bakels als voorzitter fungeerde.

Uitspraak

2 december 2011
Eerste Kamer
Nr. 10/04576
RM/RA
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. Z.B. Gyömörei,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak FA RK 06-2202/263197 van de rechtbank te 's-Gravenhage van 19 oktober 2007;
b. de beschikkingen in de zaak 105.012.380/01 (R07/1816) van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 februari 2009 en 21 juli 2010.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide beschikkingen van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 2 december 2011.