ECLI:NL:HR:2011:BU3786
Hoge Raad
- Cassatie
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot opleggen tijdelijk contactverbod in het kader van omgangsregeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek tot het opleggen van een tijdelijk contactverbod, zoals bedoeld in artikel 1:253a lid 2, onder a, van het Burgerlijk Wetboek. De zaak betreft een geschil tussen de vader en de moeder over de omgangsregeling met betrekking tot hun kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. Z.B. Gyömörei, heeft cassatie ingesteld tegen eerdere beschikkingen van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op hun beurt de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage bevestigden. De moeder, bijgestaan door advocaat mr. J. van Duijvendijk-Brand, heeft verzocht het cassatieberoep van de vader te verwerpen.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de relevante feiten en eerdere beslissingen in de zaak, waaronder de beschikking van de rechtbank van 19 oktober 2007 en de beschikkingen van het hof van 25 februari 2009 en 21 juli 2010. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de vader in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep van de vader, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand blijven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheren F.B. Bakels, W.D.H. Asser, C.E. Drion en J.C. van Oven, waarbij Bakels als voorzitter fungeerde.