ECLI:NL:HR:2011:BU3782
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W.M. Tijnagel
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over woon-werkverkeer en naheffingsaanslagen loonbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de loonbelasting en premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, een directeur van een vennootschap, waren opgelegd voor de jaren 2006 en 2007. De Inspecteur had de naheffingsaanslagen gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende, maar de Rechtbank te Arnhem had deze uitspraken vernietigd. Het Hof bevestigde vervolgens de uitspraak van de Rechtbank, waarop de Staatssecretaris cassatie aantekende.
De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of de ritten die belanghebbende in zijn middagpauze van zijn werk naar zijn woning en weer terug maakte, moeten worden aangemerkt als woon-werkverkeer in de zin van artikel 13bis, lid 7, van de Wet op de loonbelasting 1964. Het Hof had deze ritten als woon-werkverkeer gekwalificeerd, wat door de Staatssecretaris werd betwist. De Hoge Raad oordeelde dat de tekst van de wet en de totstandkomingsgeschiedenis geen basis bieden voor een beperkte uitleg van het begrip woon-werkverkeer. Ritten tussen de woning en de werkplek die gedurende de werkdag plaatsvinden, vallen ook onder deze definitie.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van woon-werkverkeer in de belastingwetgeving en bevestigt dat ook ritten in de middagpauze als zodanig kunnen worden aangemerkt.