ECLI:NL:HR:2011:BU3782

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05389
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over woon-werkverkeer en naheffingsaanslagen loonbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de loonbelasting en premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, een directeur van een vennootschap, waren opgelegd voor de jaren 2006 en 2007. De Inspecteur had de naheffingsaanslagen gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende, maar de Rechtbank te Arnhem had deze uitspraken vernietigd. Het Hof bevestigde vervolgens de uitspraak van de Rechtbank, waarop de Staatssecretaris cassatie aantekende.

De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of de ritten die belanghebbende in zijn middagpauze van zijn werk naar zijn woning en weer terug maakte, moeten worden aangemerkt als woon-werkverkeer in de zin van artikel 13bis, lid 7, van de Wet op de loonbelasting 1964. Het Hof had deze ritten als woon-werkverkeer gekwalificeerd, wat door de Staatssecretaris werd betwist. De Hoge Raad oordeelde dat de tekst van de wet en de totstandkomingsgeschiedenis geen basis bieden voor een beperkte uitleg van het begrip woon-werkverkeer. Ritten tussen de woning en de werkplek die gedurende de werkdag plaatsvinden, vallen ook onder deze definitie.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van woon-werkverkeer in de belastingwetgeving en bevestigt dat ook ritten in de middagpauze als zodanig kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

Nr. 10/05389
11 november 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Arnhem van 3 november 2010, nrs. 09/00302 en 09/00303, betreffende aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 en 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 08/5324 en 08/5329) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft - bij twee afzonderlijke uitspraken - de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraken bij één beroepschrift beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende houdt alle aandelen in A Holding B.V. (hierna: de Holding) welke vennootschap 100 percent van de aandelen in B B.V. (hierna: B) bezit. Deze vennootschappen zijn op hetzelfde adres gevestigd.
3.1.2. Belanghebbende is directeur van B.
3.1.3. De afstand tussen het vestigingsadres van de beide vennootschappen en het woonadres van belanghebbende is 2,6 kilometer.
3.1.4. B heeft aan belanghebbende gedurende de tijdvakken 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 en 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een personenauto ter beschikking gesteld. Belanghebbende heeft van alle gereden kilometers een sluitende rittenadministratie bijgehouden.
3.1.5. In de middagpauze rijdt belanghebbende doorgaans vanaf het vestigingsadres van de vennootschappen op en neer naar zijn woning om daar de lunch te nuttigen en enige zakelijke werkzaamheden voor de Holding en/of B te verrichten.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de door belanghebbende in de middagpauze tussen de woning en het werk gereden kilometers moeten worden aangemerkt als woon-werkverkeer in de zin van artikel 13bis, lid 7, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2006 en 2007). Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen richt zich het middel.
3.3.1. Naar het middel betoogt dienen onder woon-werkverkeer alleen te worden begrepen ritten vanaf het woonadres naar het werkadres met het doel aldaar de werkzaamheden te verrichten en vervolgens aan het einde van de werkdag, na het beëindigen van de werkzaamheden, de ritten in omgekeerde richting.
3.3.2. Noch in de tekst van voormelde bepaling, noch in de geschiedenis van de totstandkoming daarvan is enig aanknopingspunt te vinden voor een dergelijke beperkte uitleg. Ook ritten tussen de woning en de plaats van de werkzaamheden die in de loop van een werkdag plaatsvinden, moeten worden gerekend tot het woon-werkverkeer. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.W.M. Tijnagel als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2011.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 448.