ECLI:NL:HR:2011:BT7474

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04033
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van leden van de Hoge Raad in belastingzaak

Op 14 oktober 2011 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een verzoek tot wraking van leden van de Hoge Raad, ingediend door verzoeker X te Z. Dit verzoek volgde op een eerder ingesteld beroep in cassatie, geregistreerd onder nummer 11/04033, dat gericht was tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 2 augustus 2011, met nummer AWB 10/9280 IB/PVV V. Verzoeker heeft op 9 september 2011 een verzoekschrift ingediend bij de Hoge Raad, waarin hij de wraking verzocht van de raadsheren D.G. van Vliet en J.W. van den Berge, die betrokken zouden zijn bij de behandeling van zijn zaak.

De Hoge Raad heeft in zijn beslissing overwogen dat ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht elke rechter die een zaak behandelt, gewraakt kan worden op basis van feiten en omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Deze bepaling is ook van toepassing op belastingzaken, zoals vastgelegd in artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Echter, in dit geval heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er op dat moment nog geen leden van de Hoge Raad met de behandeling van de zaak waren belast.

De beslissing is genomen door de Vierde kamer van de Hoge Raad, met G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en J. de Hullu. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door raadsheer F.B. Bakels, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren. De Hoge Raad heeft hiermee de procedure rondom het wrakingsverzoek afgesloten, waarbij de verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek.

Uitspraak

Nr. 11/04033
14 oktober 2011
Beslissing
van de Vierde kamer van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van een verzoek om wraking van de hierna te noemen raadsheren in de Hoge Raad, ingediend door X te Z, verder te noemen verzoeker.
1. De procedure
1.1 Verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de Derde kamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 11/04033. De Hoge Raad verstaat dat dit beroep is gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 2 augustus 2011, nr. AWB 10/9280 IB/PVV V.
1.2 Bij op 9 september 2011 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van D.G. van Vliet en J.W. van den Berge, leden van de Hoge Raad.
2. De ontvankelijkheid van het verzoek
2.1 Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
Het onderhavige verzoek tot wraking moet niet-ontvankelijk worden verklaard, nu er nog geen leden van de Hoge Raad met de behandeling van de zaak zijn belast.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en J. de Hullu, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 oktober 2011.