ECLI:NL:HR:2011:BT6837

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04768
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenvergoeding in belastingzaak na verzet

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die op 29 maart 2010 het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006, die door de Inspecteur was gehandhaafd na bezwaar. Belanghebbende heeft verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank, die het verzet gegrond verklaarde, maar geen beslissing nam over de proceskostenvergoeding. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze geen beslissing bevatte over de proceskostenvergoeding. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank in haar uitspraak op het verzet had moeten beslissen over de vergoeding van de kosten, aangezien belanghebbende in haar verzetschrift hierom had verzocht. De Hoge Raad heeft bepaald dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht van € 111 moet vergoeden en dat de Staatssecretaris van Financiën en de Inspecteur in de kosten van het geding in cassatie en het verzet moeten worden veroordeeld tot respectievelijk € 874 en € 218,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De Hoge Raad benadrukt dat indien een belanghebbende in een belastingzaak een rechtsmiddel aanwendt en daarin geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, het bestuursorgaan in de kosten van het geding moet worden veroordeeld. Dit geldt ook voor het rechtsmiddel van verzet. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven, omdat deze geen aandacht heeft besteed aan het verzoek om proceskostenvergoeding, wat blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.

Uitspraak

nr. 10/04768
7 oktober 2011
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 27 oktober 2010, nr. AWB 09/5919, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank te Haarlem.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 29 maart 2010 (nr. AWB 08/5919) het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan.
De Rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. Indien een belanghebbende in een belastingzaak een rechtsmiddel aanwendt en dit ertoe leidt dat hij geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, geldt als hoofdregel dat het bestuursorgaan in de kosten van het geding wordt veroordeeld. Deze hoofdregel heeft tevens te gelden indien het gaat om het rechtsmiddel van verzet (zie HR 12 februari 2010, nr. 09/01205, LJN BL3600, BNB 2010/134).
3.2. Belanghebbende heeft in haar verzetschrift de Rechtbank verzocht om toekenning van een vergoeding van de door haar in verband met het verzet gemaakte kosten. De Rechtbank heeft in haar uitspraak op het verzet geen aandacht besteed aan dit verzoek. Daartegen is de klacht gericht.
3.3. De klacht slaagt. Indien de Rechtbank in haar uitspraak de toekenning van een vergoeding van de kosten van het verzet achterwege heeft gelaten omdat zij van oordeel was dat de toewijsbaarheid van belanghebbendes verzoek om een proceskostenvergoeding afhing van het gegrond of ongegrond zijn van het beroep, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Indien de Rechtbank de vergoeding van de kosten van het verzet eerst wilde toekennen in de uitspraak waarin na gegrondverklaring van het verzet op het beroep zou worden beslist, had dat uit de uitspraak op verzet moeten blijken. Indien de Rechtbank van oordeel was dat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding bestond, had zij dat oordeel met de gronden daarvoor in de uitspraak moeten opnemen, nu zij het verzet gegrond heeft verklaard.
3.4. De bestreden uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Aan belanghebbende dient een vergoeding voor de kosten van het verzet te worden toegekend, nu uit de uitspraak van de Rechtbank of de stukken van het geding niet blijkt van feiten of omstandigheden op grond waarvan een dergelijke vergoeding, ondanks de gegrondverklaring van het verzet, achterwege zou moeten blijven. Het gewicht van de zaak dient te worden aangemerkt als licht.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het verzet voor de Rechtbank.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet, doch uitsluitend voor zover daarin niet is beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 111,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het verzet bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 218,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.W.M. Tijnagel als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2011.