ECLI:NL:HR:2011:BT6837
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W.M. Tijnagel
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over proceskostenvergoeding in belastingzaak na verzet
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die op 29 maart 2010 het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006, die door de Inspecteur was gehandhaafd na bezwaar. Belanghebbende heeft verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank, die het verzet gegrond verklaarde, maar geen beslissing nam over de proceskostenvergoeding. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze geen beslissing bevatte over de proceskostenvergoeding. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank in haar uitspraak op het verzet had moeten beslissen over de vergoeding van de kosten, aangezien belanghebbende in haar verzetschrift hierom had verzocht. De Hoge Raad heeft bepaald dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht van € 111 moet vergoeden en dat de Staatssecretaris van Financiën en de Inspecteur in de kosten van het geding in cassatie en het verzet moeten worden veroordeeld tot respectievelijk € 874 en € 218,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De Hoge Raad benadrukt dat indien een belanghebbende in een belastingzaak een rechtsmiddel aanwendt en daarin geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, het bestuursorgaan in de kosten van het geding moet worden veroordeeld. Dit geldt ook voor het rechtsmiddel van verzet. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven, omdat deze geen aandacht heeft besteed aan het verzoek om proceskostenvergoeding, wat blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.