ECLI:NL:HR:2011:BT6443
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid verdachte in hoger beroep en bijzondere volmacht in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Kantonrechter te Terneuzen, maar het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de brief van de verdachte aan de Rechtbank, waarin hij zijn hoger beroep aankondigde, moest worden opgevat als een bijzondere volmacht in de zin van artikel 450, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad stelde vast dat de brief niet voldeed aan alle eisen die in eerdere rechtspraak waren geformuleerd, maar dat dit niet leidde tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard kon worden. De Hoge Raad vernietigde daarom de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling.
De zaak betreft een verdachte die in 1972 geboren is en woonachtig is in [woonplaats]. Hij had eerder boetes ontvangen voor het niet hebben van een verzekering voor zijn motorfiets en had een hoger beroep ingesteld tegen een vonnis dat hem een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid oplegde. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de verdachte op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep, en dat de zaak opnieuw moest worden berecht. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste interpretatie van processtukken en de rechten van verdachten in het strafproces.