ECLI:NL:HR:2011:BT2194
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag na echtscheiding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van gezamenlijk ouderlijk gezag na echtscheiding. De moeder, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 juli 2010, waarin het hof had geoordeeld over het gezamenlijk ouderlijk gezag na de scheiding van de ouders. De vader, verweerder in cassatie, is niet verschenen in deze procedure. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in de middelen zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de moeder, waarmee de beschikking van het hof in stand blijft.