ECLI:NL:HR:2011:BS1688
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek tot toekenning eenhoofdig gezag en ontzegging recht op omgang
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de vader, die verzocht om toekenning van eenhoofdig gezag over zijn kind en om ontzegging van het recht op omgang voor de moeder. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. Bogaardt, had eerder in de feitelijke instanties, waaronder de rechtbank Leeuwarden en het gerechtshof te Leeuwarden, zijn verzoeken ingediend. De rechtbank had op 19 november 2008 en 2 december 2009 beschikkingen gegeven, en het hof had op 15 maart 2011 een beschikking genomen in de zaak. De moeder was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal P. Vlas had geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de vader.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de vader in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere beslissingen van de lagere rechters heeft bevestigd.
De beschikking van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven, en de uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op gezag en omgangsregelingen na een scheiding.