ECLI:NL:HR:2011:BR4871

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03624 en 10/05582
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting met verwijzing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2011 uitspraak gedaan in cassatie tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 juli 2010 en 25 november 2010, betreffende navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1991 tot en met 2000. De belanghebbende, aangeduid als X te Z, had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die waren opgelegd met een verhoging van honderd procent van de nagevorderde belasting, zonder dat de Inspecteur kwijtschelding had verleend. Daarnaast waren er boeten en heffingsrente in rekening gebracht. Het Hof had in een tussenuitspraak de Inspecteur opgedragen om de vermogens te berekenen conform zijn eerdere oordelen. In de daaropvolgende uitspraken verklaarde het Hof de beroepen van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraken van de Inspecteur en verminderde de navorderingsaanslagen, boeten en heffingsrente, waarbij gedeeltelijke kwijtschelding werd verleend.

De belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep in cassatie ingesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën verweerschriften indiende. De Hoge Raad heeft de zaken ter behandeling gevoegd en beoordeeld of de Inspecteur het bewijs had geleverd dat de belanghebbende de feiten had begaan waarvoor de boete was opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraken van het Hof blijk gaven van miskenning van relevante overwegingen uit eerdere arresten en dat de beroepen in cassatie gegrond waren. De Hoge Raad vernietigde de uitspraken van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 3496 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en werd het griffierecht van € 222 aan de belanghebbende vergoed.

Uitspraak

Nrs. 10/03624 en 10/05582
12 augustus 2011
Arrest
gewezen op de beroepen in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 juli 2010, nr. P10/00292, en van 25 november 2010, nr. 10/00827, betreffende navorderingaanslagen in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen, en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1991 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting. Van deze verhogingen heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen geen kwijtschelding verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende zijn voorts over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen in de VB opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, de daarbij genomen kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij genomen beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft bij tussenuitspraak van 1 april 2010 (nr. P04/03617) de Inspecteur opgedragen de vermogens te berekenen met inachtneming van hetgeen het Hof in die tussenuitspraak heeft geoordeeld. Bij de bestreden uitspraken heeft het Hof vervolgens de ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente verminderd en de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden. Deze uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraken bij afzonderlijke beroepschriften beroep in cassatie ingesteld. Deze beroepschriften zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft verweerschriften ingediend.
Belanghebbende heeft conclusies van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft in het beroep tegen de uitspraak van het Hof van 1 juli 2010 een conclusie van dupliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de zaken ter behandeling gevoegd.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie
4.1. 's Hofs uitspraken geven wat betreft de beoordeling van de aan belanghebbende opgelegde bestuurlijke boeten en verhogingen (hierna samen: boeten) blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in de onderdelen 4.5.2, 4.5.3 en 4.6.3, tweede tekstblok, van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, nr. 09/05192, LJN BN6350, V-N 2011/20.4 (hierna: het arrest van 15 april 2011).
4.2. 's Hofs uitspraken kunnen niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. In de procedure na verwijzing dient mede acht te worden geslagen op de onderdelen 4.11.3 en 4.11.4 van het arrest van 15 april 2011.
4.3. In verband met het voorgaande dient het verwijzingshof te beoordelen:
(i) in hoeverre de Inspecteur voor elk van de jaren 1991 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan; en
(ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is.
4.4. Nu de beroepen in cassatie leiden tot vernietiging van 's Hofs uitspraken, moeten ze gegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de beroepen in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraken van het Hof behoudens de beslissing omtrent de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van de beroepen in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 222, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3496 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.W. van den Berge als voorzitter,en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2011.