ECLI:NL:HR:2011:BQ7320
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en bijdrage levensonderhoud studerend kind
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 augustus 2010, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De Inspecteur had de aanslag na bezwaar gehandhaafd, waarna de Rechtbank te Haarlem het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Belanghebbende stelde beroep in cassatie in, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende en belanghebbende een conclusie van repliek. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen concludeerde tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de ter leen ontvangen bedragen van de zoon van belanghebbende, die in 2004 uitwonend student was, in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling van de hoogte van de bijdrage van de ouder. De zoon ontving een lening van € 250 per maand en had daarnaast inkomsten uit een dienstbetrekking. Belanghebbende had uitgaven gedaan voor het levensonderhoud van zijn zoon, maar het Hof oordeelde dat deze uitgaven niet in aanmerking kwamen voor aftrek, omdat de bijdrage niet het normbedrag van € 386 per kwartaal overschreed. Het Hof had daarbij de lening van de zoon meegewogen in de beoordeling van de eigen middelen.
De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof en stelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de uitgaven van de ouder voor het levensonderhoud van een kind alleen in aanmerking komen voor aftrek als de ouder zich redelijkerwijs gedrongen heeft gevoeld tot het doen van die uitgaven. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten.