28 juni 2011
Strafkamer
nr. 10/01348
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 oktober 2009, nummer 22/000103-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De Schie" te Rotterdam.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. S.M. den Hollander, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel van de verdachte
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 30 december 2006 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen een kogel afgeschoten op [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
2. hij op 30 december 2006 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een vuurwapen kogel(s) heeft afgeschoten op en in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3. hij op 30 december 2006 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Hvratski, model 2000, kaliber 9mm
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, van de Categorie III van die wet, te weten een of meer kogelpatronen kaliber 9mm Parabellum, voorhanden heeft gehad."
2.2.2. De aanvulling op het verkorte vonnis van de Rechtbank als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt in:
"1. De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 9 december 2008.
2. Een ambtsedig proces-verbaa1 nummer 2007000727-2 (pag 329 ev.) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 1 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie Rotterdam Rijnmond, betreffende de identificatie van het lichaam van de overleden [slachtoffer 2].
3. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2006447266-54 (pag 340 ev.) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 1 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie Rotterdam Rijnmond, betrekking hebbend op de inbeslagname van het stoffelijk overschot en de sectie door de patholoog-anatoom dr. A. Maes, waarvan het verslag als bijlage achter dit proces-verbaal is gevoegd.
4. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2006447266-187 (pag 775 ev.) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 10 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie Rotterdam Rijnmond, inhoudend de aangifte van [slachtoffer 3].
5. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2007014932-1 (pag 892 ev) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 13 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 6], hoofdagenten van politie Rotterdam Rijnmond, inhoudend de aangifte van [slachtoffer 1].
6. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2007014932-36 (pag 1018 ev) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 19 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 5], hoofdagenten van politie Rotterdam Rijnmond, inhoudend de (vervolg) aangifte van [slachtoffer 1].
7. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2006447266-7 (pag 3) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 30 december 2006, opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], hoofdagenten van politie Rotterdam Rijnmond, betrekking hebbend op het aantreffen van het pistool.
8. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2006447266-184 (pag 645 ev.) van politie Rotterdam Rijnmond d.d. 10 januari 2007, opgemaakt door [verbalisant 9], senior forensisch onderzoeker, als zodanig algemeen opsporingsambtenaar van Politie Rotterdam Rijnmond, betrekking hebbend op het onderzoek van het pistool dat afkomstig was van het schietincident op 30 december 2006 aan de Maashaven Zz te Rotterdam.
De bewijsmiddelen worden, ook in onderdelen telkens slechts gebezigd voor het bewijs van het feit waarop zij betrekking hebben."
2.2.3. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank met aanvulling en verbetering van gronden bevestigd. Het Hof heeft dienaangaande, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"De behandeling van de zaak hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvulling en verbetering aanbrengt ten aanzien van het beroep op noodweer/noodweerexces alsmede ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen."
2.2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging.
(...)
De raadsman bepleit primair vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde aangezien de verdachte geen opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 2] en van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]."
2.3. Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.4. De Rechtbank heeft in haar vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in de tweede volzin van art. 359, derde lid, Sv. De raadsman van de verdachte heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis van de Rechtbank niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359, derde lid, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
2.5. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 28 juni 2011.