ECLI:NL:HR:2011:BQ3214
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2011 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het beroep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse. De zaak betreft een strafrechtelijke veroordeling waarbij de verdachte een gevangenisstraf van eenentwintig maanden was opgelegd, waarvan tien maanden voorwaardelijk. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot twintig maanden en twee weken, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, met uitzondering van het derde middel dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel is gegrond bevonden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf te verminderen. De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche.