ECLI:NL:HR:2011:BQ2107
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Cassatie over recht op aftrek van omzetbelasting bij intracommunautaire verwervingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een daarbij opgelegde boetebeschikking aan X B.V. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof gedeeltelijk vernietigd en het geding voor de boetebeschikking verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat er geen recht op aftrek van omzetbelasting bestaat voor intracommunautaire verwervingen in de lidstaat waar de belastingplichtige is geregistreerd voor de BTW, terwijl de goederen in een andere lidstaat zijn aangekomen. Dit oordeel is gebaseerd op de uitleg van de relevante artikelen van de Zesde richtlijn en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 april 2010, waarin werd vastgesteld dat belastingplichtigen in dergelijke situaties geen recht hebben op onmiddellijke aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde.
De Hoge Raad constateerde bovendien dat het tijdsverloop in de cassatieprocedure een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM met meer dan twaalf maanden opleverde. Dit heeft implicaties voor de beoordeling van de boete door het verwijzingshof, dat moet overwegen tot welk bedrag de boete moet worden verminderd wegens deze schending van de redelijke termijn.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de regels omtrent de aftrekbaarheid van omzetbelasting en de toepassing van de Europese richtlijnen in nationale belastingzaken. De zaak benadrukt ook het belang van een tijdige afhandeling van rechtszaken in het licht van de rechten van de betrokken partijen.