ECLI:NL:HR:2011:BP8800
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van beroep in cassatie tegen beslissing van de Rechtbank inzake art. 38s Sr
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een beslissing van de Penitentiaire Kamer van het Gerechtshof te Arnhem. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Rechtbank inzake de toepassing van artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad oordeelt dat, gelet op artikel 509gg, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, beroep in cassatie tegen deze beslissing niet mogelijk is. Dit betekent dat de veroordeelde niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep.
De zaak is behandeld op 26 april 2011, waarbij de Hoge Raad de conclusie van de Advocaat-Generaal Jörg heeft gevolgd. De veroordeelde, geboren in 1957 en wonende te [woonplaats], had zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M. Oparyk. De Hoge Raad heeft in zijn arrest duidelijk gemaakt dat de wet geen mogelijkheid biedt voor cassatie in deze specifieke situatie, waardoor de veroordeelde niet kan worden ontvangen in zijn beroep.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt, vooral in zaken die betrekking hebben op de toepassing van specifieke strafrechtelijke artikelen. De beslissing benadrukt de noodzaak voor veroordeelden om zich bewust te zijn van de juridische mogelijkheden en beperkingen die hen ten aanzien van cassatie ter beschikking staan.