ECLI:NL:HR:2011:BP4683

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05444
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omzetting faillissement in schuldsanering en tijdigheid van het verzoek

In deze zaak gaat het om een verzoek tot omzetting van een faillissement in een schuldsanering. De Hoge Raad heeft op 22 april 2011 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 10/05444. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H.M. Meijroos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Breda van 5 juli 2010. De kern van de zaak betreft de vraag of het verzoek tot schuldsanering tijdig was ingediend, zoals vereist door artikel 15b lid 1 van de Faillissementswet.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had vastgesteld dat niet aannemelijk was dat de schuldenaar, door omstandigheden die aan hem te rekenen waren, niet binnen de in artikel 3 lid 1 van de Faillissementswet bedoelde termijn een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling had ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein. De uitspraak heeft implicaties voor de tijdigheid van verzoeken tot schuldsanering in faillissementssituaties en benadrukt het belang van het indienen van verzoeken binnen de gestelde termijnen.

Uitspraak

22 april 2011
Eerste Kamer
10/05444
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 216428/FT-RK 10.402 van de rechtbank Breda van 5 juli 2010,
b. het arrest in de zaak HV 200.070.148/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 december 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoeker] heeft op 16 februari 2011 schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.C. van Oven, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 22 april 2011.