ECLI:NL:HR:2011:BP4683
Hoge Raad
- Cassatie
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- W.D.H. Asser
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot omzetting faillissement in schuldsanering en tijdigheid van het verzoek
In deze zaak gaat het om een verzoek tot omzetting van een faillissement in een schuldsanering. De Hoge Raad heeft op 22 april 2011 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 10/05444. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H.M. Meijroos, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Breda van 5 juli 2010. De kern van de zaak betreft de vraag of het verzoek tot schuldsanering tijdig was ingediend, zoals vereist door artikel 15b lid 1 van de Faillissementswet.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had vastgesteld dat niet aannemelijk was dat de schuldenaar, door omstandigheden die aan hem te rekenen waren, niet binnen de in artikel 3 lid 1 van de Faillissementswet bedoelde termijn een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling had ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein. De uitspraak heeft implicaties voor de tijdigheid van verzoeken tot schuldsanering in faillissementssituaties en benadrukt het belang van het indienen van verzoeken binnen de gestelde termijnen.