ECLI:NL:HR:2011:BP4595

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04490
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafoplegging bij samenloop van misdrijven

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het Hof een taakstraf en een geldboete had opgelegd. De Advocaat-Generaal Silvis had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de samenloop van misdrijven waarop een gelijksoortige hoofdstraf is gesteld, het Hof één straf(combinatie) had moeten opleggen voor de afzonderlijk opgelegde hoofdstraffen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel met betrekking tot de hoogte van de geldboete en de duur van de vervangende hechtenis. De geldboete werd verlaagd naar € 1.425,- en de duur van de vervangende hechtenis naar 24 dagen. Het beroep werd voor het overige verworpen.

De zaak betreft een verdachte die in 1978 geboren is en woonachtig is in Nederland. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte zelf, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Mulder. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot de vermindering van de geldboete. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige strafoplegging bij samenloop van misdrijven en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in het strafproces.

Uitspraak

5 april 2011
Strafkamer
nr. 09/04490
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 februari 2009, nummer 23/001342-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 11 maart 2008 - de verdachte ter zake van 1. "overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "overtreding van artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot (de Hoge Raad leest:) een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis en tot een geldboete van € 1.500,-, subsidiair 25 dagen hechtenis, met ten aanzien van feit 1 een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. Mulder, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 1.500,-, subsidiair 25 dagen hechtenis.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert de geldboete in die zin dat deze € 1.425,- bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 24 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 april 2011.