ECLI:NL:HR:2011:BP2414
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over profijtontneming en de rol van de raadsman in ontnemingszaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 09/04065 P. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die eerder door het Gerechtshof te 's-Gravenhage was behandeld. De betrokkene was geboren in 1973 en woonachtig in [woonplaats].
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de toepassing van artikel 322, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beoordeeld. Dit artikel regelt de bevoegdheid van de raadsman om toe- of instemming te geven bij het hervatten van het onderzoek. De Hoge Raad heeft eerder in een vergelijkbare zaak (LJN BP2412) geoordeeld dat deze bevoegdheid alleen toekomt aan de raadsman die op de voet van artikel 279, eerste lid, Sv tot de verdediging is toegelaten, en dat deze regel ook van toepassing is in ontnemingszaken, zoals vastgelegd in artikel 511d, eerste lid, Sv.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof in deze zaak in strijd met de wet had gehandeld door het onderzoek op de terechtzittingen van 15 juni en 21 september 2009 te hervatten zonder dat de raadsman had ingestemd. Het beroep van de betrokkene werd echter verworpen, omdat de Hoge Raad oordeelde dat het tweede middel niet tot cassatie kon leiden. De beslissing van de Hoge Raad is zonder nadere motivering genomen, aangezien het middel geen rechtsvragen opwierp die relevant waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.