ECLI:NL:HR:2011:BP2412
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de raadsman bij afwezigheid van de verdachte in het strafproces
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1973, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarbij de vraag centraal stond of de raadsman van de verdachte, die niet ter terechtzitting aanwezig was, bevoegd was om instemming te geven met de voortgang van het onderzoek. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever in de wetsgeschiedenis heeft bepaald dat de bevoegdheid tot het geven van instemming door de raadsman alleen toekomt aan de raadsman die op grond van artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering tot de verdediging is toegelaten. Dit betekent dat in gevallen waarin de verdachte niet aanwezig is, de raadsman die de verdediging voert, expliciet door de verdachte gemachtigd moet zijn. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof in strijd met artikel 322, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft gehandeld door het onderzoek te hervatten zonder de vereiste instemming van de raadsman. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet konden leiden tot cassatie. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke mandatering van de raadsman in het strafproces en de gevolgen van afwezigheid van de verdachte voor de procesvoering.