ECLI:NL:HR:2011:BO9563
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- C.E. Drion
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Toestemming van de rechter tot erkenning van een kind in het familierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de erkenning van een kind. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De zaak had zijn oorsprong in eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam, waarbij de vrouw toestemming vroeg voor de erkenning van haar kind door de man, die in deze procedure als verweerder werd aangeduid. De man was niet verschenen in de cassatieprocedure.
De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, waarin de vrouw haar verzoek had ingediend. De advocaat-generaal, L.A.D. Keus, concludeerde tot verwerping van het beroep, onder verwijzing naar artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet konden leiden tot cassatie. Dit was volgens de Hoge Raad niet nodig, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vrouw verworpen. De beschikking is openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann, en de uitspraak is gedaan door de raadsheren A. Hammerstein, F.B. Bakels en C.E. Drion. Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechterlijke toestemming in zaken van erkenning van kinderen binnen het familierecht, en de strikte eisen die aan cassatie worden gesteld.