ECLI:NL:HR:2011:BO8461
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- J.A.C.A. Overgaauw
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de thuishaven van binnenscheepvaartondernemingen in relatie tot de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om de vraag of de thuishaven van een binnenscheepvaartonderneming moet worden bepaald aan de hand van formele criteria, zoals de inschrijving in het scheepshypotheekregister en de vlag waaronder het schip vaart. De belanghebbende, geboren in 1957, had in 2002 een binnenscheepvaartonderneming en voer met twee binnenvaartschepen, A en B, die onder Duitse vlag voeren en in Duitsland waren ingeschreven. De belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2002, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. De Rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond, waarna het Hof de uitspraak bevestigde. De belanghebbende ging in cassatie, waarbij de Advocaat-Generaal concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de thuishaven van schip A in Nederland ligt, ondanks dat de formele thuishaven R in Duitsland is en het schip onder Duitse vlag vaart. De Hoge Raad verwierp de klacht van de belanghebbende dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen op 25 maart 2011 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.