ECLI:NL:HR:2011:BO4028

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01686 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens het niet indienen van een schriftuur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 januari 2011 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een betrokkene tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1968, niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep. De betrokkene had geen schriftuur ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, wat in strijd is met de vereisten van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een schriftuur door een raadsman binnen de gestelde termijn om ontvankelijkheid in cassatie te waarborgen. De beslissing is genomen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

4 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/01686 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 februari 2009, nummer 22/003237-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 januari 2011.