ECLI:NL:HR:2011:BO4028
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens het niet indienen van een schriftuur
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 januari 2011 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een betrokkene tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1968, niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep. De betrokkene had geen schriftuur ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn, wat in strijd is met de vereisten van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een schriftuur door een raadsman binnen de gestelde termijn om ontvankelijkheid in cassatie te waarborgen. De beslissing is genomen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.