ECLI:NL:HR:2011:BO3637
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de reikwijdte van btw-vrijstelling voor handelingen inzake effecten en onroerende zaken
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door belanghebbende, een vennootschap die zich bezighoudt met dienstverlening met betrekking tot onroerende zaken. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000. De Inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd, die na bezwaar door de Rechtbank te Haarlem was verminderd. Het Hof te Amsterdam bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarna belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad behandelt de vraag of de door belanghebbende verrichte diensten kunnen worden aangemerkt als handelingen inzake effecten, en of deze diensten vrijgesteld zijn van omzetbelasting. Belanghebbende had geen omzetbelasting in rekening gebracht, in de veronderstelling dat de diensten vrijgesteld waren op basis van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het Hof oordeelde echter dat de prestaties van belanghebbende niet konden worden aangemerkt als bemiddeling bij de overdracht van aandelen, maar dat deze betrekking hadden op onroerende zaken en in Nederland waren verricht.
De Hoge Raad vraagt zich af of de handelingen van belanghebbende, die gericht waren op het vinden van een gegadigde voor de verkoop van onroerende zaken, ook als handelingen inzake aandelen kunnen worden gekwalificeerd. Dit roept vragen op over de toepassing van de btw-vrijstelling en de interpretatie van Europese richtlijnen. De Hoge Raad besluit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van het Unierecht, en schorst het geding totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan.