ECLI:NL:HR:2010:BO4928
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- C.E. Drion
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Voorlopige machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 december 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een voorlopige machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene, die thans verblijft in het Universitair Medisch Centrum te Utrecht, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 2 september 2010. De rechtbank had in deze beschikking geoordeeld over de vraag of de geneeskundige verklaring voldeed aan de eisen van artikel 5, lid 1 van de Wet Bopz. De officier van justitie in het arrondissement Utrecht was verweerder in cassatie, maar heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer was dat het beroep verworpen diende te worden.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft.
Deze uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de toepassing van de Wet Bopz en de eisen die aan geneeskundige verklaringen worden gesteld in het kader van voorlopige machtigingen. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de reikwijdte van de toetsing die de Hoge Raad kan uitvoeren in cassatieprocedures van deze aard.