ECLI:NL:PHR:2010:BO4928
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. F.F. Langemeijer
- Rechtspraak.nl
Voorlopige machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis en eisen geneeskundige verklaring
In deze zaak gaat het om de voorlopige machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, zoals verleend door de rechtbank Utrecht op 2 september 2010. De machtiging was gebaseerd op een geneeskundige verklaring van de geneesheer-directeur, die betrokkene had laten onderzoeken door psychiater [B]. De kern van het geschil betreft de vraag of deze geneeskundige verklaring voldoet aan de eisen van artikel 5, lid 1 van de Wet Bopz, die vereist dat het onderzoek is verricht door een psychiater die niet bij de behandeling van de patiënt betrokken is geweest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat psychiater [B] betrokkene in oktober 2009 heeft gezien tijdens een inbewaringstelling, maar dat hij geen behandelrelatie met betrokkene heeft gehad. Dit oordeel is door de cassatierechter bevestigd, waarbij de rechter benadrukt dat de feitenrechter de omstandigheden van het geval moet afwegen. De conclusie van de Hoge Raad is dat de geneeskundige verklaring niet in strijd is met de wettelijke eisen, omdat psychiater [B] niet als behandelend psychiater kan worden aangemerkt.
De zaak benadrukt het belang van onafhankelijkheid in de beoordeling van de noodzaak tot gedwongen opname en de waarborgen die de Wet Bopz biedt. De Hoge Raad concludeert dat het beroep van de betrokkene ongegrond is en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft. De uitspraak biedt duidelijkheid over de interpretatie van de eisen die aan geneeskundige verklaringen worden gesteld in het kader van de Wet Bopz.