ECLI:NL:HR:2010:BN9660
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- Rechtspraak.nl
Cassatie over verontreinigingsheffing en vervuilingswaarde ingenomen water
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure van het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rijn Midden tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 juni 2009. De zaak betreft een aanslag in de verontreinigingsheffing die aan belanghebbende, een visverwerkingsbedrijf, is opgelegd voor het jaar 2004. De aanslag is gebaseerd op een aantal vervuilingseenheden dat door het Waterschap Zuiderzeeland is vastgesteld na een afvalwateronderzoek. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Rechtbank te Zwolle-Lelystad de uitspraak van het Waterschap vernietigd en het te betalen bedrag aan verontreinigingsheffing verminderd. Het Hof heeft deze uitspraak echter weer vernietigd en de aanslag verder verminderd, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de toepassing van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, met name de artikelen 20 en 22, die betrekking hebben op de berekening van vervuilingseenheden. De Hoge Raad oordeelt dat de heffingplichtige het recht heeft om het aantal vervuilingseenheden vast te stellen op basis van artikel 22 van de Wet, en dat lagere wet- of regelgeving niet ten nadele van de belastingplichtige kan verplichten om artikel 20 toe te passen. De Hoge Raad concludeert dat het middel faalt en verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Tevens wordt het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rijn Midden veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2010.