ECLI:NL:HR:2010:BM6857
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van lijfsvisitatie onder de Douanewet en de bescherming van persoonlijke levenssfeer
In deze zaak oordeelt de Hoge Raad over de rechtmatigheid van een lijfsvisitatie die is uitgevoerd door douaneambtenaren op Schiphol. De verdachte, geboren in 1973, werd op 31 mei 2006 tijdens een verscherpte controle op een vlucht uit Suriname door een douanebeambte met een speurhond benaderd. De hond reageerde op de verdachte, wat leidde tot een controle van haar kleding. Tijdens deze controle werd een verdikking in haar onderkleding ontdekt, wat resulteerde in een lijfsvisitatie met ontkleding. De aangetroffen stof bleek cocaïne te zijn, wat leidde tot haar aanhouding.
De rechtbank Haarlem sprak de verdachte vrij, omdat zij van mening was dat de Douanewet niet voldoende grondslag bood voor de lijfsvisitatie, aangezien er geen ernstige bezwaren waren die een onderzoek aan het lichaam rechtvaardigden. De officier van justitie ging in hoger beroep, waarbij het Hof oordeelde dat de Douanewet wel degelijk de nodige bevoegdheden bood voor de controle, mits de wettelijke waarborgen in acht werden genomen.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en oordeelt dat de uitleg van het begrip 'lijfsvisitatie' door het Hof onjuist was. De Hoge Raad stelt dat de geschiedenis van de Douanewet en de Algemene douanewet duidelijk maken dat een lijfsvisitatie verder gaat dan enkel een onderzoek aan de kleding en dat dit in overeenstemming moet zijn met de eisen van de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling, waarbij de rechtmatigheid van het bewijs opnieuw moet worden beoordeeld.