ECLI:NL:HR:2010:BM4426
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 29 februari 2008 uitspraak deed in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1955. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten mr. J.M. Sjöcrona en mr. C.W. Noorduyn. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad heeft op 21 december 2010 uitspraak gedaan en heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf is verminderd tot elf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep is voor het overige verworpen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf te verminderen.
De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 december 2010.